ZONDER HUID

Op een avond laat in de Toneelschuur in Haarlem.

Een collega vertelt mij wat hij van de voorstelling vindt die ik zojuist heb  gespeeld.

Hij heeft nogal wat kritiek. Het is niet zijn ding, hij weet  niet waar hij naar zat te kijken, het heeft hem niet geraakt, vindt het zo sferisch, psychologisch ingevuld en soms te letterlijk.

Ik hoor het aan en denk dat ik het allemaal wel kan hebben.

Moe ben ik wel, het is een pittige voorstelling om te spelen. Mijn haar is nog nat want te ongeduldig om het helemaal droog te fohnen omdat ik weet dat hij in de zaal zit, ben ik zo snel mogelijk naar hem toe gehaast in het cafe.

Hij zegt  het ongezouten maar liefdevol, hij is iemand die ik hoog heb zitten en graag mag, sterker nog: ik kan me het ook nog best voorstellen dat hij dat zegt, misschien zou ik er ook wel zo naar kijken als ik in de zaal zou zitten! Soms is er zo’n afstand tussen zelf doen en wat je er nou eigenlijk nog zelf van zou vinden…

En ik ben groot voorstander van echt te zeggen wat je ergens van  vindt . En ik vind dat je dat ook moet kunnen horen. Het is belangrijk daar open voor te staan. Daarom moedig ik hem zelfs aan me alsjeblieft alles te zeggen.

“Maar je hebt mooi gespeeld”, zegt hij.

“Neeee…..”antwoordde ik hem, want dat geloof ik inmiddels niet meer, dat zegt  hij omdat hij mij aardig vindt, denk  ik dan.

Diezelfde nacht droom ik dat ik mezelf injecteer met een dodelijke spuit, een zelfmoordinjectie. Omdat ik niet meer mooi kan spelen. Omdat mijn jongens zo groot zijn dat ze  me toch niet meer nodig hebben. Ik ben nutteloos.

Met een zwaar verdrietig hart word ik wakker. Wat een rotdroom.

Wat zegt ie nou?

Hij doordringt mij er maar weer van hoe kwetsbaar je toch bent als acteur, het is gewoon zo, soms voelt het alsof je geen huid meer hebt. Kwetsbaar, omdat je met al je goeie bedoelingen met hart en ziel je stinkende best doet, altijd maar weer, met al je zijn, in al je naaktheid, in je lelijkheid en schoonheid en dat dat beoordeeld  wordt door ieder die ernaar kijkt.

Toen ik in mijn eerste jaar van de toneelschool in Maastricht zat, schrok ik me een rotje.

Na drie maanden kreeg ik mijn eerste beoordelingen. En die logen er niet om!

Ik had dat helemaal niet verwacht. Niet dat ik mezelf nou zo geweldig vond, maar het feit dat er over mij een mening werd gevormd, daar had ik eerder nog niet zo bij stilgestaan. Ik ging naar de toneelschool omdat ik toneelspelen zo verschrikkelijk leuk vond. Ik speelde zoals een kind dat doet in een zandbak, maar dan toneel. Ging op in een andere werkelijkheid, in fantasie, volledig en zonder rem. Ik was nog zo jong. Dat was ook de reden dat ik aan het eind van dat jaar weer kon vertrekken. “Te jong” zo luidde het oordeel. Ik was woest! Wat een onzin! “Ik word vanzelf toch ouder? “was mijn verweer . Maar een antwoord op die vraag bleef uit. Ze hadden geen verder commentaar, ik kon gaan.

Ik liet me niet uit het veld slaan en deed overal auditie. En werd overal aangenomen. En vervolgde mijn opleiding op de toneelschool  in Amsterdam.

Ik kreeg weer wat terug van mijn oude bravoure.

Maar nu, naarmate ik ouder word, wordt me steeds duidelijker wat een kwetsbaar vak het is.

Dat een acteur zoveel te maken krijgt met begrippen als: geduld, nederigheid, oordeel, flexibiliteit, uithoudingsvermogen, mentale en fysieke kracht.

(En daarnaast is het ook pissen van de lach, kan het zo intens zijn, groots, fantastisch, ronduit gezellig en spannend. Maar nu zit ik mijn eigen verhaaltje weer te vermilderen, en dat wilde ik juist eens niet doen, en daarom zet ik dit tussen haakjes: omdat het wel zo is, maar het daar nu even niet om gaat)

Toen ik 17 was en aan dit leven begon voelde het nog als een keuze, inmiddels is het verworden tot iets wat ik nou eenmaal doe, wat verweven is met mijzelf. Ik ben Esther dus ik speel. En schrijf. En zing en dans ook nog soms. En u mag het zien.

Is dat leuk? Ja.

Is dat lijden? Ja, soms wel.

Maar het is. Een feit.